Snaarinstrumenten (Strijkinstrumenten)

De meeste strijkinstrumenten behoren tot de snaarinstrumenten. Door de strijkstok met de juiste snelheid en druk dwars op de snaar te bewegen wordt deze in trilling gebracht en gehouden, waarmee een voor strijkers typerende klankkleur ontstaat. Daarbij worden verschillende toonhoogtes verkregen door het plaatsen van de vingers op de snaren. Hoe verder men de vinger naar het uiteinde van de hals op de snaar plaatst, hoe lager de toon.

Wijze van bespelen

De snaren kan men op verschillende manieren tot klinken brengen:

  • con arco– snaren bestrijken met een met hars stroef gemaakte strijkstok;
  • con sordino– strijken met een demper op de kam;
  • col legno– met het hout van de stok strijken (zeer zelden toegepast).
  • flageolet– techniek waarbij men met de ene hand een vinger zachtjes tegen de snaar houdt (zonder deze tegen de toets te drukken), zodat bij het aanstrijken een eigenfrequentie van de snaar weerklinkt.

Er zijn ook andere manieren dan strijken:

  • pizzicato– tokkelen met de vingers (dit kan zowel met de linker- als rechterhand);
  • Bartókpizzicato– zo hard aan de snaren trekken dat ze bij het loslaten tegen het hout van de toets slaan. Béla Bartók paste dit voor het eerst toe in zijn strijkkwartetten.

Een manier waarop het timbre (de klankkleur) bij het strijken kan worden beïnvloed is het toepassen van vibrato: het laten trillen van de hand die de toonhoogten op de snaar maakt, zonder dat die verschuift. Het toepassen van een overvloedig vibrato op bijna elke noot wordt vooral geassocieerd met muziek uit de romantiek. Toch werd tot en met de eerste decennia van de twintigste eeuw (toen de romantische periode al voorbij was) vibrato uitsluitend gezien als een expressiemiddel om bepaalde noten meer nadruk of een andere kleur te geven dan andere. De gewoonte om zo goed als elke noot van vibrato te voorzien, zoals in symfonieorkesten gewoonte werd, wordt zelfs bij de uitvoering van het romantisch muziekrepertoire niet altijd meer toegepast.

Typen

Klassieke voorbeelden van strijkinstrumenten zijn, van hoog tot laag:

Voorbeelden van strijkinstrumenten in de volksmuziek zijn:

Nauwelijks bekend is de violofoon of ‘Strohviool’ (zo genoemd naar de Duitse uitvinder J.M.A. Stroh), een zeldzaam instrument dat wordt bespeeld als een viool, zonder klankkast maar met een ‘kelk’ die vergelijkbaar is met een trompet.

Vioolfamilie

De viool, altviool en cello behoren tot de vioolfamilie. Zij zijn gestemd in zogenaamde ‘reine’ kwinten. De contrabas echter, afkomstig uit de gambafamilie, dienovereenkomstig in ‘reine’ kwarten. Tot deze strijkersfamilie, die vooral in oude muziek wordt toegepast, behoren ook:

De oudste van de drie is de altviool, die in het Italiaans (en het Engels) viola wordt genoemd. Het woord komt van het middeleeuws-Latijnse woord vitula (‘snaarinstrument’). Het Italiaanse woord violino voor viool betekent ‘kleine viola’. Van dat woord is ons woord viool afgeleid. Daarnaast gebruikten de Italianen het woord violone, ‘grote viola’, voor alles wat groter was dan een altviool, maar bij voorkeur voor een instrument ter grootte van de contrabas. De violoncello (later vaak afgekort tot cello) was dan een ‘kleine violone’.

Vermoedelijk is de ‘viola’ afgeleid van de lira da braccio, die in de Renaissancetijd in gebruik was en op zijn beurt afstamt van de Byzantijnse lyra, een soort lier met gestreken snaren.

Gebruik

Viool, altviool en cello kunnen alle drie worden ingezet als solo-instrument, bijvoorbeeld met begeleiding van een orkest of een piano. Werken voor de altviool als solo-instrument zijn tamelijk schaars.

In de meeste orkesten is wel een strijkersgroep opgenomen. Een symfonieorkest telt doorgaans 8 tot 38 violen, 2 tot 14 altviolen en 2 tot 12 cello’s.

In de kamermuziek spelen de drie leden van de vioolfamilie vaak samen, bijvoorbeeld in een

  • strijktrio: viool, altviool en cello;
  • strijkkwartet: twee violen, altviool en cello (de partijen van de violen krijgen dan de namen eersteen tweede viool);
  • strijkkwintet: een strijkkwartet met een extra altviool of extra cello’s.

Formaties

Orkest[bewerken]

Symfonieorkestenkamerorkesten en strijkorkesten hebben vijf strijkersgroepen: eerste violen – tweede violen – altviolen – cello’s – contrabassen. In het orkest spelen strijkers in groepen samen, twee aan twee aan eenlessenaar gezeten. Dat is handiger in verband met het omslaan van de bladmuziek. Veel componisten ervaren strijkers als een bijzondere instrumentgroep vanwege de wezenlijk andere klankkleur van de (grote) groep strijkinstrumenten. Vandaar dat een symfonieorkest opmerkelijk veel meer strijkers behoeft dan leden van andere instrumentengroepen (blaasinstrumenten en slagwerk).

Kamermuziek

In de kamermuziek bestaan:

Zeldzame en in onbruik geraakte instrumenten[bewerken]

Violino piccolo

De violino piccolo is een klein model viool, doorgaans een terts of een kwart hoger gestemd dan de viool. Het instrument was in gebruik van het einde van de zestiende eeuw tot het midden van de achttiende eeuw. Het instrument speelt mee in het Eerste Brandenburgse Concert van Johann Sebastian Bach.

Stomme viool

De stomme viool is een viool zonder of met een heel ondiepe klankkast. Het instrument heeft een zachte, schrale toon. De stomme viool is bedoeld als oefeninstrument, maar Willem Pijperliet het instrument de partij van de eerste viool spelen in zijn eerste strijkkwartet van 1914.[1]

Een moderne variant is de elektrische viool die van zichzelf weinig geluid produceert maar elektronisch versterkt wordt.

Dansmeesterviool

De dansmeesterviool is het enige lid van de vioolfamilie met een afwijkend uiterlijk. Deze viool heeft een langwerpige klankkast. Daarom kan ze worden meegedragen in een jaszak. Ze heet dus ook wel zakviool. Het instrument was dankzij zijn handige formaat in de zeventiende en achttiende eeuw populair bij dansmeesters en straatmuzikanten. Daarna raakte het in onbruik.

Tenorviool

De altviool is een kwint lager gestemd dan de viool, de cello een octaaf lager dan de altviool. Er zit dus een ‘gat’ tussen die twee instrumenten. Vroeger was er inderdaad een instrument dat zowel qua toonbereik als qua grootte tussen de altviool en de cello in zat: de tenorviool (violotta in het Italiaans).

Er waren twee varianten: de ene werd tegen de schouder gehouden, de andere op de knie. Antonio Stradivari heeft nog tenorviolen gebouwd. Vermoedelijk is het instrument in onbruik geraakt omdat het minder gemakkelijk te bespelen was dan een altviool of cello, terwijl de klankkleur zich te weinig onderscheidde van die van de altviool en de cello.

Een moderne variant van de tenorviool is de Viola Profonda.

Violoncello piccolo

De violoncello piccolo is een vijfsnarige cello. Een paar stukken van Johann Sebastian Bach voor cello eisen zo’n vijfde snaar. De documentatie is schaars, maar er zijn aanwijzingen dat er een variant van de violoncello piccolo heeft bestaan die met een draaglint over de schouder werd gehangen: de viola pomposa of viola da spalla.

Violone

De naam violone werd vroeger gebruikt voor ieder instrument uit de vioolfamilie dat groter was dan een altviool, dus ook voor de cello. Tegenwoordig bedoelt men meestal een instrument ter grootte van de contrabas, of zelfs nog iets groter. Anders dan de contrabas wordt de violone in kwinten gestemd. Doorgaans heeft het instrument geen pin waarop het rust.

Contrabas

De contrabas (en trouwens ook de octobas) behoort niet tot de vioolfamilie, maar tot de gambafamilie. De leden van de vioolfamilie hebben ronde schouders, de contrabas heeft afhangende schouders. De leden van de vioolfamilie worden in kwinten gestemd, de contrabas in kwarten. Aan de andere kant heeft de contrabas maar vier snaren. Het instrument kan zowel bovenhands als onderhands bespeeld worden.

Het equivalent van de contrabas in de vioolfamilie is de violone. Omdat de contrabas makkelijker te bespelen is, heeft hij de violone verdrongen.

Dat neemt niet weg dat de contrabas goed te combineren is met instrumenten van de vioolfamilie. Zo schreef

Contrabassen maken deel uit van de strijkersgroep van de meeste orkesten. Een symfonieorkest telt 1 tot 10 contrabassen.

Aangestreken instrumenten zonder snaren

Bij een zingende zaag worden toonhoogteverschillen verkregen door het meer of minder doen doorbuigen van het zaagblad: meer doorbuigen van het zaagblad doet de spanning in het metaal toenemen waardoor dit hoger gaat klinken. Omdat het niet goed mogelijk is die spanning volledig constant te houden, zal een zingende zaag een onvermijdelijk “natuurlijk” vibrato ten gehore brengen.

Ook de toetsen van een vibrafoon kan men met een strijkstok aanstrijken.

Externe links

Bron: wikipedia